COLUMNS OVER ORGEL EN HARMONIUM
HET HARMONIUM, HET DAMSPEL EN DE ZOLDER
Edgar Allan Poe looft in zijn verhaal ‘De moorden in de Rue Morgue’ de sobere eenvoud van het dammen en hij laakt de bizarre praal van het schaken die de schijn wekt van diepzinnigheid, maar in feite slechts frivoliteit is. Het is alsof we een strenge dominee horen die fulmineert tegen paapse krullen en afgodendienst. Het verhaal bracht schaakgrootmeester en columnist Hans Ree in zijn boek Holland verlicht (1998) tot de conclusie dat het katholicisme het schaakspel is en het protestantisme het damspel. In een van zijn columns trok hij de vergelijking door:
‘Het dammen is net als het protestantisme het symbool van Nederland. Harmonium, bijbel en het kistje met damschrijven staan in de huiskamer van de ruggengraat der natie. In werkelijkheid zijn er al heel lang meer schakers dan dammers in Nederland, maar de Nederlandse God damt. Er is een lijst van gereformeerde herenboeren die het tot wereldkampioen dammen hebben gebracht. Maar slechts één schaakkampioen…’
Het gaat mij natuurlijk om de combinatie harmonium en damspel, en inderdaad: in mijn grote familie die deels Nederlands Hervormd was en deels tot de Gereformeerde Bond binnen de Nederlands Hervormde kerk behoorde, werd er gedamd en op het harmonium gespeeld. Ik was binnen de familie tot voor enige decennia de uitblinker op het harmonium en later op het kerkorgel. Vanaf mijn vijftiende heb ik in Delft in bijna alle protestantse kerken diensten mogen begeleiden, tot op de orgels van de Nieuwe en Oude Kerk toe. Op de foto leef ik mij in 1957 als zeventienjarige uit op het orgel van de Waalse Kerk, waar ik ’s avonds graag oefende, omdat het geluid dan niet gestoord door toeristen via de binnenplaats het Prinsenhof bereikte en wie weet zou de geest van de Vader des Vaderlands er daar nog plezier aan beleven.
Wim Hazeu, 17 jaar, achter orgel Waalse Kerk te Delft
Sinds 1964 woon en speel ik niet meer in Delft, maar toch kan men regelmatig aankondigingen lezen van Wim Hazeu die in een kerk orgelconcerten geeft met werken van bijvoorbeeld Bach, Théodore Dubois en Max Reger. Deze Wim Hazeu is een zeer getalenteerde, veel jongere neef van mij. In juli 2016 speelde hij in de Remonstrantse Kerk aan de Oude Delft en er was minstens één lezer van Vox Humana die dacht een concert van mij bij gewoond te hebben. Ik heb hem in deze droom gelaten, ik was er trots op daarin een rol te hebben gespeeld.
Ik sluit dit keer niet met een harmoniumgedicht af, maar met een herinnering van Remco Campert, die ooit in de jaren ’50 met Lucebert, Kouwenaar, Andreus, Elburg en Schierbeek tot de groep experimentele dichters behoorde. Hij is de enige overlevende van de groep en publiceerde onlangs een bibliofiel boekje onder de titel Een paar herinneringen. Hij leerde op het Amsterdams Lyceum de latere essayist Rudy Kousbroek kennen, met wie hij een literair tijdschrift begon (Braak) waarover na schooltijd op de zolderkamer van Kousbroeks huis werd gesproken. Daar nam Rudy plaats achter een krakkemikkig harmonium, en ving volgens Campert ‘met veel zuchten, vloeken en misslagen Bach te spelen. Laten we zeggen dat zijn poging om Bach te vertolken prijzenswaardiger was dan het resultaat. Maar al met al kwam de sfeer erin op die zolderkamer.’
Harmonium, Bach, zolderkamer. Wat een mooie Drieëenheid.
VERBAZEN
Als zwervende columnist van Vox Humana vang ik van tijd tot tijd verhalen op die onderhoudend kunnen zijn voor harmoniumliefhebbers. Ik wist bijvoorbeeld niet dat de vader van de componist Willem Pijper regelmatig een harmonium bespeelde, terwijl ik dacht álles van Willem Pijper te weten. Hij was immers bevriend met de schrijver S. Vestdijk over wie ik een biografie schreef en publiceerde. Ik vertelde dit verhaal aan de dichter Jean Pierre Rawie en vroeg hem daarna of hij niet een herinnering had aan het harmonium. Zijn vader was immers dominee, en ik veronderstelde dat er dan wel een instrument in de pastorie zou staan. Die veronderstelling bleek onjuist. Vader Rawie was legerpredikant en ‘dus’ uithuizig, maar belangrijker was dat hij een doopsgezinde dominee was, en, zo beweerde Jean Pierre, doopsgezinden hadden geen harmonium in huis. Ik wacht de reacties op deze pittige bewering af.
Pittig was het recente bezoek dat ik bracht aan een tamelijk verwaarloosde kerk in de prachtige stad Toulouse. Dit bouwwerk stond dan nog wel niet op instorten, maar helemaal veilig leek het er niet. Min of meer op goed geluk en wie weet met gevaar voor eigen leven, opende ik na veel geduw en getrek achter in de kerk een deurtje en tot mijn verbazing stonden i neen rond kamertje daar achter twee harmoniums, een kleintje en een grote, allebei in een deerniswekkende staat. Symbolisch voor de situatie was dat op een instrument een grafkrans lag. Aan het herstel van de orgels kan een restaurateur een dankbare klus hebben. Eén harmonium was een kloek Debainorgel, van het kleinere orgeltje kon ik in het halfduister nog net het merk niet lezen: H. Christoph & Etienne. Ik heb in elk geval de voorzitter van Vox Humana van mijn vondst op de hoogte gesteld en ik neem aan dat dit nieuwsfeit wel op een bestemde plek komt.
In het omroepblad Visie schrijft de bekende zanger en tekstdichter Rikkert Zuiderveld wekelijks een gedichtje. Het volgende kwam mij onder ogen:
ORGELEN
Bij ons in huis klinkt soms een blijde galm:
een afgedankt harmonium, dat krakend
en piepend, zomaar ziel- en zaligmakend
zijn oude longen leegblaast in een psalm.
Groot orgelen? Nee. Morgen valt het stil.
Wat blijft: de wind, die waait waarheen hij wil.
Ook dit harmonium is blijkbaar toe aan restauratie. Voor een vakman is een longoperatie een fluitje (2-voet) van een cent.
DE MAN BENEDEN MIJ...
J.W. Schulte Nordholt
Toen ik het schrijven nog combineerde met uitgeven heb ik honderden boeken gepubliceerd, en elke publicatie was een avontuur met het manuscript (correcties, lay out, omslag, productie, verkoop) en de ontmoeting met de schrijver. Een van de dierbaarste contacten was met de dichter Jan Willem Schulte Nordholt (1920-1994). Ik was uit de voortdurende nieuwsgierigheid naar wat er zich tijdens de Tweede wereldoorlog afspeelde, bekend met zijn oorlogsverleden. In1942 was hij opgepakt wegens het verspreiden van Vrij Nederland . Hij werd gevangen gezet in de strafgevangenis in Scheveningen, in de volksmond ’het Oranjehotel’ genoemd. Hij overleefde de oorlog. In tegenstelling tot anderen in de groep psalmberijmers waartoe hij ging behoren, zoals Guillaume van der Graft en Ad den Besten, die beiden min of meer vrijwillig in Duitsland waren gaan werken, in het kader van de zogenaamde Arbeitseinsatz, wist Schulte Nordholt wat het betekende in het verzet te gaan tegen een dictatoriale overheid. In zijn gedichten zijn sporen aan te wijzen van de oorlog, maar ze voedden merkwaardig genoeg vooral het heimwee naar een ongebroken wereld. Sterker gezegd: de dichter kan optimistisch zijn over de kracht van de taal die eenzaamheid en rampspoed kan weerstaan.
Ik was in de gelegenheid een paar bundels van hem uit te even en in 1989 zijn door hem samengestelde Verzamelde gedichten die ik als pocket herdrukte 1996, met aanvullingen. Ook mocht ik hem begeleiden als hij ergens in den lande uit zijn poëzie voorlas, helder en toch een beetje schor, persoonlijk en indrukwekkend. Dat hij ook een bekend historicus was die over de recente geschiedenis van de Verenigde Staten publiceerde, boeide mij minder. Ik ben nu eenmaal door poëzie en literatuur besmet.
Een van zijn oudere gedichten (uit 1950) is het onderstaande ‘harmoniumsonnet’:
De man beneden mij speelt elke avond
steeds op dezelfde tijd hetzelfde lied,
op een harmonium, langzaam en lavend
dringen de tonen tot mij door en niet
dan lang nadat hij ophoudt, kan ik weer
beginnen met het eigen werk en dromen.
Ik neurie zachtjes mee: Blijf bij mij Heer,
de avond daalt waaraan wij niet ontkomen.
Soms ziet men op een heel oud schilderij
een engel aan een orgel zitten spelen,
verbeelding van een zuivre kindergeest.
Als dat eens waar was, dat wij tot uw feest
opstonden en met warm ontroerde kelen
zongen: o Heer, wat waart Gij ons nabij!
NAAR ORGELLES GAAN
Mijn moeder speelde thuis op het orgel en ik ging wekelijks naar orgelles bij Bep Geevers op het Noordeinde in Delft. Daar stonden twee orgels: één mèt en één zonder pedaal. Ik ging graag naar les, ook al omdat de leskamer zich boven de winkel van bakkerij Van der Horst bevond. Ik was verliefd op de dochter van de bakker. Het was een verliefdheid op afstand, want het meisje was er niet van op de hoogte. Heimelijk hoopte ik dat zij mijn orgelspel kon horen en daarna nieuwsgierig onderaan de trap de twaalfjarige organist in bewondering zou opwachten.
Mijn moeder speelde dus niet op het harmonium en ik ging niet naar harmoniumles. Dat besef drong onlangs tot mijn door toen ik op zoek was gegaan naar gedichten over het harmonium bij dichters als Willem de Merode, Guillaume van der Graft en Jaap Zijlstra. Ik zal voortaan dus ook op jacht gaan naar orgelgedichten.
Dat neemt niet weg dat ik onlangs een gedicht met het woord harmonium ben tegengekomen. Het staat in Bijgeluiden , de debuutbundel van Henk Ester (Arbeiderspers, 2013). Het is nota bene getiteld: Harmonium en ik mag het met toestemming van de Utrechtse dichter geheel citeren:
vingeroefening bij opkomend tij
nietsvermoedend, onwetend, vol overgave
zingt in klankgerochel van de zuigwind
het harmonium een loflied op de solipsist
een lyrisch dwalen in voortalige
eentonigheid
of is het een angstig zoeken naar lucht
een gulzig pompen van gemankeerde
tongen, snikkende tonen van tekort
vingeroefening bij opkomend tij
hoe kunstmatig moet het gerochel
binnen zijn, om de straat
daarbuiten niet te vergeten
het kamerorgel, van zijn kant
kent geen vrees, rochelt en
jankt alles op de zuigwind
Ik vind het een klankkleurig gedicht en vraag me af of een drukwindharmonium een dichter ook zou kunnen inspireren. Geïnspireerd was organist en componist Klaas Hoek in elk geval afgelopen zomer wel. Hij gaf op 25 juni in de Der Aa-kerk in Groningen een concert op basis van dit en negen andere gedichten uit Bijgeluiden. Ze werden door de dichter zelf bij het harmonium voorgelezen. Het concert werd uitgevoerd op een Mannborg Still 45-harmonium uit 1911. Hoe literatuur en orgelkunst, ik bedoel: harmoniumkunst, elkaar kunnen vinden!